Het faillissement is in het Belgisch recht een vereffeningsprocedure. Grosso mode moet het actief te gelde worden gemaakt en met de opbrengst moeten de schuldeisers zo veel als mogelijk betaald worden, weliswaar rekeninghoudende met een door de wet bepaalde rangorde. De schulden van de gefailleerde die niet of niet volledig kunnen worden betaald met de opbrengst van de verkoop van het actief zijn de zogenaamde restschulden.
Een cruciale vraag is dan ook: kan de gefailleerde-natuurlijke persoon na afsluiting van het faillissement door zijn schuldeisers nog verder worden aangesproken in betaling van deze restschulden? Of worden deze restschulden kwijtgescholden?
Als de gefailleerde een vennootschap betreft stelt voormelde problematiek zich niet omdat de afsluiting van het faillissement meteen ook het einde van de vennootschap met zich meebrengt
In het actuele Belgische insolventierecht gebeurt de kwijtschelding van deze restschulden van een gefailleerde-natuurlijke persoon in principe automatisch. De gefailleerde moet het zelfs niet meer vragen aan de rechtbank. De sluiting van zijn faillissement heeft automatisch de kwijtschelding van zijn restschulden tot gevolg. Dit wel met uitzondering van onderhoudsschulden en schulden voortvloeiend uit de verplichting tot vergoeding van schade verbonden aan het overlijden of de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.
Maar zoals steeds is er een maar.
Iedereen die daarbij belang heeft (een schuldeiser, de curator, het openbaar ministerie) kan aan de Ondernemingsrechtbank vragen om de kwijtschelding voor een deel of volledig te weigeren indien de gefailleerde kennelijk grove fouten heeft begaan die hebben bijgedragen tot het faillissement. De belanghebbenden moeten dat evenwel vragen binnen de 4 jaar vanaf de datum van het faillissementsvonnis.
Voor de invulling van het begrip ‘kennelijk grove fouten’ moet teruggegrepen worden naar de specifieke aansprakelijkheidsgrond voor kennelijk grove fouten die hebben bijgedragen tot het faillissement in hoofde van bestuurders van vennootschappen (artikel XX.225 Wet Economisch Recht). De kennelijk grove fout betreft een onbetwistbaar manifeste fout waarvan elk redelijk mens wist of moest weten dat ze schade zou veroorzaken.
Het zich storten in een ondernemingsavontuur zonder de minste reële kans op slagen, gelet op het ontbreken van elk aanvangsvermogen en de vooraf bestaande schuldenberg, en waarbij alles er op wees dat de ondernemingsactiviteit net was opgestart met als doel de kwijtschelding van schulden te verkrijgen, is wellicht een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement. Het deelnemen aan een BTW-carrousel vormt wellicht een ander voorbeeld van een dergelijke kennelijk grove fout.
Uiteraard is het wel zo dat de Ondernemingsrechtbank op vordering van één belanghebbende niet de gehele kwijtschelding van alle schulden kan weigeren maar enkel de kwijtschelding kan weigeren van de schuld aan de verzetdoende partij.
Vooraleer een natuurlijke persoon aangifte van faillissement doet is een moment van reflectie absoluut noodzakelijk. Hierbij kan het advies van een ervaren en gespecialiseerd advocatenkantoor belangrijke en vooral onverwachte problemen voorkomen of minstens verzachten.
Graag meer informatie? Neem dan contact op met veerle.carron@triusadvocaten.be.
2024 Alle rechten voorbehouden